Koop lokaal


Vroeger, tot jaren na de oorlog, was Nederland een overzichtelijke standenmaatschappij. Onderaan de arbeiders in blauwe overalls, daarboven het witte boordenproletariaat van de kantoren en aan de top de directeuren, burgemeesters en notarissen. Ergens daartussenin de middenstand. Een kleine zelfstandige, een melkbezorger, de marktkoopman en een florerende winkelier. Zij waren de ruggengraat van de economie, de sponsoren van het verenigingsleven, de steunpilaren van de diaconie.

In de jaren zestig van de vorige eeuw vervloeiden de grenzen. Het begaafde arbeiderskind mocht doorleren en de universiteit van het leven bracht briljante studenten voort. Iemand als Marinus Ruppert, tuindersknecht, opgeklommen tot Minister van Staat. Of Kees Rijnvos, begon met alleen lagere school en eindigde als rector magnificus van de Erasmus universiteit. En ex banketbakker Jan Schaefer- ‘in geouwehoer kun je niet wonen’. Alle drie ‘van krantenjongen tot miljonair’.

De ouderwetse middenstand raakte in het defensief. Het aardgas kostte de kolenboer zijn handel, de supermarkt verdrong de gruttende kruidenier en het grootwinkelbedrijf eiste de winkelstraten op. Er zijn gaten gevallen. Deskundigen voorzien een krimp van twintig tot vijftig procent in kleine winkelcentra. De Bol.com’s zijn sprinkhanen die de winkels kaalvreten tijdens de lockdown. De pakketbezorgers in hun witte bestelbusjes rijden af en aan met het marktaandeel van de lokale winkels. Het management strijkt dikke bonussen op.

Onze winkeliers geven niet op. De horeca behelpt zich met afhaalmenu’s en coffee to go, winkeliers bezorgen per bakfiets. De klap komt later, voorspellen economen, als de staatssteun wegvalt. Negentig jaar geleden was het parool: Koop Nederlandse waar, dan helpen wij elkaar. Of het weer gezellig wordt op onze pleinen hebben we zelf in de hand: Koop lokaal.